Ruzie en een gouden kruis

Een uit de hand gelopen grap

Op 29 maart 1891 is de 27-jarige metselaar Herman Otterman in de tapperij van Rijbroek. Het is er erg gezellig, er wordt gezongen en gepraat. In de loop van de avond komen ook een andere timmerman, Hendrikus Krabbe en de bakkersknecht Bernardus H. Wameling binnen. Herman staat op en wil even later weer gaan zitten. Bernardus wil een grap uithalen en trekt snel de stoel weg, waardoor Herman op de grond valt. Deze wordt boos en beschuldigt Hendrikus van het wegtrekken van de stoel. Een tijdje later vertrekken Herman en Hendrikus toch samen. Bernardus blijft nog even achter, omdat nog moet afrekenen. Buiten gekomen ziet hij de twee andere mannen over elkaar heen op de grond vallen.

Een paar weken later moet Hendrikus voor de rechter te Almelo verschijnen en wordt door Herman Otterman beschuldigd van mishandeling. Hendrikus ontkent en zegt dat Herman dronken was en daardoor viel, Hendrikus wilde hem vastpakken en daardoor vielen zij samen. Bernardus is verschenen als getuige, hij vertelt dat hij de stoel heeft weggetrokken en dat Hendrikus daarvan de schuld kreeg. Nadat hij afgerekend had, zag hij de beide andere mannen samen vallen. De rechter vindt dat er geen overtuigend bewijs is geleverd m.b.t. de mishandeling en spreekt Krabbe vrij.


Ruzie


Maria Bartelink, een 38-jarige weduwe te Enschede, is begin augustus 1899 rond haar huis bezig met haar werk. De kinderen van Janna Kortink – Krabbe lopen het erf van Maria op om er te spelen. Maria, die de kinderen kennelijk kent, zegt dat ze weg moeten gaan, want ze wil geen “twist”. Eén van de kinderen loopt naar haar moeder toe en vertelt dat Maria haar geslagen heeft. Janna gaat daarop verhaal halen bij Maria, loopt het erf op en pakt Maria bij het hoofd om haar weg te krijgen bij haar kinderen. Tevens pakt Janna de bezem af die Maria in haar hand heeft.

Een oudere zoon, Hendrik Kortink, hoort van de ruzie en komt snel aangelopen met de kolenschop in de hand. Hij slaat Maria verschillende keren met die schop en zij bloedt hevig en heeft veel pijn. De kinderen raken in paniek en roepen dat hun moeder doodgeslagen wordt. Een andere buurvrouw, Gezina Wiggers, die het roepen hoort, haast zich naar de nog steeds vechtende vrouwen toe. Bij de komst van Gezina laten zij eindelijk los.

Maria Bartelink klaagt Janna en haar zoon Hendrik aan. Bij de uitspraak van het vonnis in oktober 1899 wordt Janna vrijgesproken en Hendrik krijgt 14 dagen gevangenisstraf.



Bessenstruiken

Om kwart voor 11 op de avond van 9 september 1900 hoort Johannes Mulder nog volk langs gaan op de openbare weg. Even later wordt er op de ruiten getikt en komen drie mannen binnen. Dat zijn Gerhardus Krabbe, Herman Röring en Johannes Oude Kempers, allen uit de marke Losser. De drie vragen om “water”, maar dat heeft Johannes niet. Koffie kunnen ze wel krijgen. Daar hebben de drie mannen geen zin in en ze gaan weer weg. Johannes, die de zaak niet vertrouwt, volgt de drie kerels tot aan de dijk, samen met zijn zoon Hendrikus. Na een poosje gaan de Mulders weer naar hun woning terug. De drie mannen draaien zich ook weer om en volgen vader en zoon Mulder. Nadat vader en zoon weer binnen zijn, rukken de drie mannen bessenstruiken uit de grond en slaan daarmee op de ruiten van de woning. Verschillende glasruiten worden verbrijzeld en er ontstaat een chaos binnen. Herman Röring rukt de deur open, licht hem uit zijn hengels en smijt de deur op de grond. De deur raakt stuk en het scharnier is gebroken. Daarna slaat Herman de oude Mulder met de vuist op de kin, zodat hij bloedt.

Waarom de drie mannen de boel zo vernielen wordt tijdens de rechtszaak niet echt duidelijk, maar de vrouw van Mulder bevestigt het hele verhaal. De drie beklaagden ontkennen het hele verhaal. Herman krijgt een maand gevangenisstraf en de twee anderen komen er met 8 dagen gemakkelijk vanaf.



“Woordentwist”

In de avond van 10 november 1901 loopt een gewone Twentse jonge man, met een gezonde kleur, blond haar, blauwe ogen, maar wel met een opvallend breed voorhoofd het bierhuis van Gerrit Jan Potman binnen. Het is de 19-jarige Lambertus Krabbe . Potman heeft in zijn woning aan de Periksweg te Lonneker een bierhuis. Potman, Krabbe en nog een derde persoon, Jan Dieperink, krijgen “kwestie” oftewel woordentwist. Krabbe heeft aardig wat gedronken en er ontstaat ruzie. Waar deze ruzie over gaat is niet duidelijk, maar op een gegeven moment verlaat Lambertus Krabbe door de achterdeur het pand. Hij is zo kwaad, dat hij wanneer hij langs de voorkant van het bierhuis loopt, met zijn rechterhand een ruit kapotslaat.

Tijdens het verhoor door de rechter weet Krabbe zich door dronkenschap niets meer te herinneren, twee weken later (het is inmiddels 1902) bekent hij na een woordentwist de ruit te hebben ingeslagen. Lambertus Krabbe krijgt een straf van 20 gulden boete opgelegd. Hij besluit deze niet te betalen en zit vanaf 16 mei in het Huis van bewaring te Almelo 10 dagen in vervangende hechtenis. Nadat iemand een deel van de boete betaald heeft, wordt zijn straf ingekort tot 8 dagen en staat hij op 24 mei weer buiten de muren.



Bierfles

‘s Avonds de 7de juni 1903 verlaat Lambertus Poepenberg de tapperij van Nijhuis in de marke Losser. Opeens wordt hij met een bierfles op het hoofd geslagen door Gerhardus Hannink. Hannink denkt dat Poepenberg hem geld uit de zak heeft genomen en slaat hem met opzet. De 21-jarige Gerhardus Krabbe, die erbij is, slaat Poepenberg daarna met de handen en Johannes Rikhof gooit hem vervolgens op de grond. Terwijl Poepenberg al bloedend op de grond ligt slaat Krabbe hem nog eens op het hoofd. Daarna komt ene Nagel uit de herberg. De beklaagden en anderen lopen op hem toe en Rikhof slaat deze Nagel tegen het hoofd met een voorwerp, waardoor hij bloedde. Later verklaart Nagel dat hij geslagen is met een gummislang. Nagel vlucht terug naar de herberg, maar moet weer terug naar buiten. Hij verbergt zich in het veld en ziet hoe de drie mannen Poepenberg slaan. Rikhof slaat met een ”ploertendoder of doodhouwer”.

Voor de rechter ontkennen Krabbe en Rikhof Poepenberg geslagen te hebben. Hannink geeft toe dat hij geslagen heeft. Alle drie krijgen de mannen echter een gevangenisstraf wegens mishandeling. Krabbe komt er het best vanaf met 14 dagen, Hannink, die begon krijgt 2 maanden en Rikhof zelfs 3 maanden. De heren vinden de straffen blijkbaar te hoog en gaan in hoger beroep bij het Hof in Arnhem. De rechters aldaar bevestigen het eerdere vonnis en verhogen de straf van Krabbe zelfs tot een maand.



Het gouden kruis

In de zomer van 1907 doet Gradus Johannes Krabbe aangifte van diefstal bij de politie te Enschede. Bernardus Holl heeft, volgens hem, een kruis gestolen uit het huis van Krabbe aan de Deurningerstraat 143 te Enschede. Het kruis lag op tafel om schoongemaakt te worden, maar is na het bezoek van Holl verdwenen. Chef veldwachter Dingshoff die de klacht onder ogen krijgt, lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat Holl dit kruis gestolen heeft. Dingshoff kent Holl goed en gaat op onderzoek uit. Holl vertelt dat het kruis in onderpand gegeven is voor een bedrag van een gulden, dat nog betaald moet worden.

Bernardus Holl, die schoenmaker is, vertelt het volgende verhaal: Op de morgen van 13 juli 1907 bezorgt zijn vrouw bij Gradus Krabbe twee paar schoenen. Een paar van 5 gulden en een paar van 5 ½ gulden. Het paar van 5 ½ gulden krijgt zij weer mee terug. In de loop van de dag gaat de schoenmaker zelf langs om het geld te innen. Er is niet voldoende geld in huis om de schoenen te betalen. Holl krijgt eerst een rijksdaalder en weigert weg te gaan voor hij zijn geld volledig heeft. Vervolgens krijgt hij nog f. 1,50 en moet dus nog een gulden hebben. Krabbe zegt dat het wel in orde zal komen, maar Holl weigert weg te gaan. Vrouw Krabbe verlaat de kamer en komt even later terug met een gouden kruis. Zij legt het voor de ogen van Krabbe op tafel en haalt papier op om het in te pakken. De schoenmaker heeft het kruis vervolgens in zijn vestzak gestoken met de bedoeling het terug te geven als de ontbrekende gulden betaald zou worden. De vrouw van Holl bevestigt dit verhaal tijdens de rechtszitting. Zij vertelt dat Holl bij thuiskomst haar het kruis gegeven heeft.

Nadat Dingshoff het verhaal aangehoord heeft, geeft Holl hem direct het kruis. Dingshoff gaat bij Krabbe langs, maar deze weigert inlichtingen te geven. Hij blijft erbij dat het kruis op tafel lag om schoongemaakt te worden. Vrouw Krabbe geeft Dingshoff de ontbrekende gulden. Maar het kruis blijft in beslag bij de veldwachter.

Over deze zaak wordt geen rechtszaak gevoerd, toch vindt men het terug in de verslagen van de rechtbank. De reden hiervan is dat tegen Krabbe een aanklacht ingediend is wegens valse aangifte, terwijl deze wist dat er geen sprake was van een strafbaar feit. Tijdens de rechtszitting meer dan een half jaar later, wordt ook het hele verhaal over het gouden kruis opgeschreven. Gradus Krabbe beweert tijdens de rechtszitting dat hij niet wist dat zijn vrouw het kruis in onderpand gegeven had. Terwijl volgens Holl Krabbe er wel bij stond toen het kruis werd overhandigd. Voor deze valse aangifte krijgt Krabbe 3 weken gevangenisstraf!



Vernieling

Op zondagavond 3 oktober 1915 zijn drie jonge mannen uit Glane aanwezig in het bierhuis van Maas onder Losser. Om een uur of 10 verlaten zij het bierhuis en lopen richting Glane. Op de Glanerweg komen zij een jongen en twee meisjes tegen uit Overdinkel. Zonder enige aanleiding begint één van de drie - Albertus Zwaferink - de jongen uit Overdinkel, Hendrik Wierda, met een stok te slaan. Hendrik Lambertus Krabbe haalt een blinkend mes te voorschijn en snijdt de kleding van Wierda stuk. Dan draait Krabbe zich om en steekt één van de meisjes, Maria van de Weerthof vanachter in de schouder en vernielt daarbij haar jas. De derde jonge man Gerhardus Johannes Krabbe, de broer van Hendrik , houdt zich afzijdig en bemoeit zich er niet mee. Het tweede meisje, Gijsbertha, de zus van Maria wordt tijdens de rechtszitting van 6 juni 1916 opgeroepen als getuige. Ook de vernielde kledingstukken liggen in de rechtszaal op een tafel. Omdat de rechter niet alles bewezen acht, krijgt Albertus (die toch begon) slechts een week en Hendrikus 2 maanden gevangenisstraf.